|

De Ironie van het Theologisch Dogma

Filosofie van de Religie

Inleiding

In deze paper ga ik op onderzoek naar het statuut en functie van het dogma waarbij ik de totstandkoming van de twee dogma’s van het Concilie van Trente, het dogma van de ‘praesentia realis’ en het dogma van de ‘transsubstantiatio’, zoals aan de orde komt in het artikel ‘Betekenisincarnatie en zin voor symbolen’[1] als uitganspunt neem. Het doel van het Concilie van Trente was o.a. om een aantal theologische geschilpunten tussen het Katholicisme en de Reformatie door middel van het instantiëren van dogma’s op te lossen. Vervolgens wil ik de bijzondere omgang met het paradoxale karakter van het dogma zoals dat aan bod komt in het werk van Søren Kierkegaard aan de orde stellen. Het lijkt erop dat Kierkegaard een fundamenteel andere visie heeft op de functie van het dogma. Het is een interessante visie die bijzondere implicaties kan hebben voor eenieder die de doctrines van het geloof pas kunnen aanvaarden als de paradox van een dogma rationeel gefundeerd is.

De Zondeval

Toen ik mijn aangetrouwde oom – een wijze dominee van 93 in ruste – een aantal maanden geleden kond deed van mijn bevindingen van het vak ‘Filosofie van de Religie’, was dat meteen een schop tegen het zere been. Abusievelijk veronderstelde hij dat de ‘Filosofie van de Religie’ gelijk staat met ‘Gelovig Filosoferen’ als in een rationele omgang met, – en uitzuivering van het geloof. Hij wees mij er met stichtelijk bravoure op dat het geloof vooral met het gevoel moest worden beleefd en dat de ratio geen toegang kan bieden tot de essentie van het geloof. Is dit wellicht de reden waarom God Adam en Eva verbood om van de boom van de kennis van goed en kwaad te eten? Was het de voorzienigheid van God die de mensheid voor het gevaar van het wapen van rede wilde behoeden? ‘Niet gehinderd door enige kennis’ is een populaire uitspraak die met enig sarcasme de gelukzaligheid van de onwetende adresseert. En als geluk het ultieme doel van dit leven is dan kan je je inderdaad afvragen of besef hebben van goed en kwaad wel de beste route tot dat doel is. Hoe dan ook; door het eten van de appel overtraden Adam en Eva het verbod van God en verviel daarmee vervolgens de hele mensheid in de erfzonde. Het leven verloor zijn onschuld en werd een aanhoudende oefening in de omgang met fysiek lijden en het lijden door het weet hebben van het lijden. Of deze eisegese enig hout snijdt, laat ik graag over aan de onderlegde theoloog over waarvan er sommige zijn die beweren dat God dit verbod instelde om de vrije wil in de mens te instantiëren door de mens te confronteren met de gevolgen van het maken van een keuze[2]. Dit argument lijkt mij echter behoorlijk circulair om dat vrije wil reeds ethisch besef en verantwoordelijkheid impliceert. Onafhankelijk van de vraag wat het werkelijke motief van onze lieve Heer was om dit verbod in te stellen, blijft het onverkort interessant om te onderzoeken waarom zoveel mensen belang hechten aan een rationele begronding van de doctrines van het geloof.

Het dogma van het dogma

Een dogma is een leerstelling die als fundament van een religie of ideologie voor onbetwistbaar wordt aangenomen. Van eenieder die deze religie of ideologie aanhangt, wordt verondersteld de dogma’s voor waar aan te nemen en ze niet in vraag te stellen. Het begrip dogma is echter van origine een neutrale term die, ontleend aan Latijn, ‘mening’ of ‘leerstelling’ betekent. In het Grieks wordt de term dógma afgeleid van het het werkwoord dokeĩn dat zoveel als ‘veronderstellen, toeschijnen, menen’ betekent. Als bijvoeglijk naamwoord wordt ‘dogmatisch’ denken echter in een negatieve connotatie begrepen. ‘Dogmatisch’ denken zegt eerder iets over de manier waarop het subject met het dogma omgaat dan iets over de initiële aard van het dogma zelf. Aangezien iedere argumentatie rust op aannames die tot in het oneindige op geldigheid kunnen worden getoetst, kan een dogma gezien worden als een aanname die men niet verder wenst te reduceren. In de dagelijkse redelijke praktijk doen we niet anders, zonder dat we die beweging meteen als ‘dogmatisch’ betitelen. De zoektocht naar een verklaring van de ontologische structuur van de werkelijkheid wordt echter gekenmerkt door een niet aflatende inspanning naar die laatste grond. Tot aan het begin van de moderne tijd werd steevast vanuit gegaan dat die laatste grond gevonden moest worden in het ‘onomstotelijke dogma’ van het bestaan van God.

Concilie van Trent

Ten einde een aantal fundamentele geschilpunten binnen de verschillende strekkingen van het Christelijk geloof te beëindigen en daarmee het geloof te beschermen tegen de ‘wapens van de rede’[3], werden er op het Concilie van Trent de twee bovengenoemde dogma’s gesteld. De ironie van deze manoeuvre is echter dat een dogma zelf een rationele of ‘redelijke’ constructie is. De rede wordt in stelling gebracht om de rede uit het religieuze discours te bannen. Daar waar Kant in zijn ‘Kritiek van de Zuivere Rede’ de rede ter verantwoording roept tegen de rede, daar doet het Concilie van Trente een beroep op de rede om de rede het zwijgen op te leggen. Het was ten tijde van dit Concilie van Trente aannemelijk te veronderstellen dat het Christelijk geloof, in de steeds verdere ontwikkeling van de rede, niet ongeschonden uit een anachronistisch Kantiaans rationeel kruisverhoor zou komen en dus voor zijn voortbestaan te vrezen had. Angst voor een rationele ontmaskering van de openbaring als reële bedreiging voor het religieus lijfsbehoud, lijkt hier het leidende motief te zijn. Want hoe kan je rationeel blijven volhouden dat wijn en brood louter door relikwieverering daadwerkelijk transformeert in het bloed en lichaam van Christus? Hoe kan je überhaupt nog beweren dat een eeuwige en onsterfelijke God zich in een sterfelijk en tijdelijke menselijke gedaante heeft gepresenteerd? Het zijn slechts een paar voorbeelden van dogma’s die voor het rationeel verstand als een paradox en dus als onoplosbaar verschijnen.

Kierkegaard

De Deense theologiestudent Søren Kierkegaard presenteert in 1841 ‘The Concept Of Irony’[4] als Master These die het resultaat is van een grondige studie van de figuur van Socrates. De naam Socrates is onlosmakelijk verbonden thema’s als ‘Ironie’, ‘Aporie’ en ‘Maieutiek’. Professor Jon Stewart merkt op dat Kierkegaard in de werkwijze van Socrates zowel een model voor filosofische als voor religieuze applicatie ziet[5]. Socrates doet voorkomen alsof hij ‘niets weet’ en verleidt zijn gesprekspartners met complimenten over hun ‘respectabele expertise’ tot het aangaan van een dialectisch onderhoud. Vanuit deze dubbele ironisch positie bevraagt Socrates de antwoorden van zijn gesprekspartner, tot het moment waarop het gesprek in een aporie eindigt, een patstelling waarin zijn gesprekspartner zich letterlijk ‘geen uitweg meer weet’. Een Socratische dialoog eindigt dus zonder conclusie. Socrates is niet geïnteresseerd in een definitief positief antwoord op de vraag in kwestie maar in het scheppen van een contemplatieve ruimte die ontstaat in de leegte van de aporie. Maar hoe kan Kierkegaard in een Paganistisch Filosoof als Socrates een model zien voor het belijden van het Christelijk geloof?

Absurd

Voor de rede van de gelovig filosoferende Deïst zijn de religieuze openbaringen een onwaarschijnlijk en onnodige appendix van het geloof. Een alwetende, algoede en almachtige God die tegelijkertijd het kwaad in de wereld laat bestaan, lijkt voor het gezonde verstand te absurd voor woorden. Als er vandaag de dag een persoon is die beweert ‘een God’ te zijn die zich in de vorm van een mens zich aan ons openbaart, moet er niet gek van opkijken als hij uiteindelijk in een psychiatrische instelling belandt. Voor een rationeel denkend mens zit het geloof vol met dergelijk haast onverenigbare irrationaliteiten. De dogma’s van het geloof zijn paradoxaal en absurd voor het gezonde verstand. Voor Kierkegaard schuilt in die absurditeit[6] precies de essentie van het geloof en komt hij tot zijn vergelijking met de aporie van de Socratische dialectiek. Kort gezegd is niets ultiem rationeel te funderen en daarmee zijn ook de dogma’s van het geloof vrijgesproken van een rationeel kruisverhoor. Maar daar stopt het niet voor Kierkegaard. Voor Kierkegaard is juist het rationeel onverklaarbare van het absurde de mogelijkheidsvoorwaarde voor innerlijke contemplatie. In de niet-wetende ruimte van de aporie van het dogma opent zich de mogelijkheid van het subject om de essentie van het geloof – het geloof (faith) – op juiste waarde toe te eigenen. Daar waar de theologen van het Concilie van Trent het paradoxale van de openbaringen als de rationele Achilles hiel van het Christelijke geloof zagen, daar ziet Kierkegaard het absurde van de openbaring juist als een cruciale conditie om tot een wezenlijke verinnerlijking van het geloof te komen. De negatie van een positief antwoord op het hoe en waarom van het dogma is een door-en-door Socratische dialectische beweging met als ultiem doel om de onzegbare essentie van het geloof te beschermen tegen de ontluistering van de ratio.

Conclusie

Voor wie geloof pas geloofd kan worden als het geloof op rationele gronden gefundeerd wordt, meet met twee verschillende maten. De intuïtie van de theologen van het Concile van Trente was niet volkomen naast de kwestie; de rede is inderdaad een gevaar voor het geloof net zoals de rede een gevaar is voor de muziek, de liefde en nog een heel scala aan antropologische fenomenen die met ons mens-zijn zijn meegegeven. Zonder te vervallen in een compleet subjectivisme is en blijft het m.i. zaak om het geloof te houden bij het statuut dat reeds in zijn begrip is vervat; geloof. We geloven het geloof niet om dat de leerstellingen van het geloof onomstotelijk te geloven zijn maar om dat ze de moeite waard zijn op hun metafysische dimensie overwogen te worden. Het redelijke verhaal van het geloof is hier en daar in mijn ogen inderdaad volkomen absurd maar daarom niet minder ‘geloof-waardig’. De waarde van het geloof kan niet gevonden worden in de wetenschappelijke verifieerbare de feiten van de openbaring maar juist in de ontegenzeggelijke verifieerbaarheid van het vermogen en verlangen van de mens om religieus te denken. Gedachten over de zin van het leven en over een mogelijk leven na de dood zijn vragen die de mens sinds mensenheugenis al bezighouden zonder dat we daar ook maar enige progressie in hebben weten te boeken. In de zondeval werd de mens bewust van zichzelf en kreeg het een besef van goed en kwaad. De mens werd geconfronteerd met zijn sterfelijkheid maar ook met de mogelijkheid van het contempleren van een rationeel ondoordringbare metafysica. Dat is een mogelijkheid die zich, ondanks zijn gebrekkige en soms kinderachtige logica, voor velen nog steeds als waardevolle betekenishorizon toont.


Bibliografie

Moyaert, Paul. ‘Betekenisincarnatie en zin voor symbolen’. Onze Alma Mater Leuvense Perspectieven (november 1999): 127–147.

Kierkegaard, Søren, Edna H Hong, en Howard V Hong. Kierkegaard’s Writings, II: The Concept of Irony, with Continual Reference to Socrates/Notes of Schelling’s Berlin Lectures, 2013. https://doi.org/10.1515/9781400846924.

Zalta, Edward N. ‘Søren Kierkegaard’. The Stanford Encyclopedia of Philosophy, 2017. https://plato.stanford.edu/archives/win2017/entries/kierkegaard/.

Stewart, Jon. Søren Kierkegaard. Søren Kierkegaard, z.d. https://www.youtube.com/channel/UC2GMzueSIi2JVQsOh8-wvDw.

Waarom plaatste God de boom van de kennis van goed en kwaad in de hof van Eden? ‘Waarom plaatste God de boom van de kennis van goed en kwaad in de hof van Eden?’ Geraadpleegd 29 mei 2021. https://www.gotquestions.org/Nederlands/boom-kennis.html.


[1] Moyaert, ‘Betekenisincarnatie en zin voor symbolen’.

[2] ‘Waarom plaatste God de boom van de kennis van goed en kwaad in de hof van Eden?’

[3] Moyaert, ‘Betekenisincarnatie en zin voor symbolen’.

[4] Kierkegaard, The Concept of Anxiety (Begrebet Angest).

[5] Stewart, Søren Kierkegaard.

[6] Zalta, ‘Søren Kierkegaard’.

Similar Posts